Oversteek van Calais naar Dover door een acht van De Maas in 1970

 
(door Guus van Ditzhuyzen)
Het leven is vol verrassingen ! Dat bleek maar al te waar voor rnij op dinsdag 13 oktober 1970. Het is ongeveer half twaalf in de ochtend en ik ben dus -nog in pyama - bezig mezelf met een grote pot thee op te krikken voor de komende dag, mij storend aan het lawaaierige gedoe van lieden, die van college terugkomen. Er gaat telefoon. Het is Dorus Lippman, die mij vraagt of ik de volgende dag even meega om het Kanaal (van Calais naar Dover) over te roeien in een acht ! Ik weet, dat ik het zwemmend nooit zal halen, maar roeien, dat . lijkt me iets eenvoudiger. Onmiddellijk spelen er allerlei ding en door mijn hoofd: heeft "de Hoop" het ook niet al geprobeerd? Dat is toch,mislukt? Wat zijn de veiligheids- maatregelen? Hoe ver is het? Hoe koud ? Had ik niet moeten trainen ? etc. etc. Goed, nu gaat de K.R.&Z. V."de Maas" het dus proberen, een vereniging, waar ik vroeger ook lid van ben geweest. In augustus wilden zij het al doen, doch het weer werkte toen niet mee. Nu zal het echter volgens het KNMI een tijdje windstil blijven en moet er dus snel een ploeg bij elkaar worden geraapt. Dezelfde avond om 6 uur ben ik present in Rotterdam bij de stuurman en organisator Bram van Stolk en maak ik kennis met de rest van de ploeg, te weten: Dorus Lippmann(boeg), Dick Kooren (3), Otto van Zelm van Eldik (4), Carel Vermeer (5), Dick Moens (6), George d'Aulnis de Bourouill (7) en Fokko Speelman (slag). Jacques Verberne (ook Lagaaier) speelt voor reserve. Vijf van hen zijn ook bij de vorige poging in augustus geweest. Voordat de in de haast opgetrommelde journalisten van de verbazing bekomen zijn, dat wij gewoon pils drinken om energie op te doen, zijn we al in snelle auto's naar Calais vertrokken. De volgende ochtend: wij om zes uur op, maar helaas dikke mist ! Wij weer naar bed tot 12 uur. Dan vertrekken we echt om half een. Voor het eerst mag ik de (overnaadse) acht de "Lepelaar" bewonderen: helemaal dichtgeplankt, met alleen nog rechthoekige gaten voor de voeten, stalen verstijvingen, voor en achter een roer (met vlaggetjes!), twee lenspompjes, zelflozer ter hoogte van de slidings, een mast met radarreflector, kompas, intercom (verbinding met het begeleidende schip, de "Gelderland", een torpedojager van de marine). Kortom een behoorlijk schip, alleen te tillen met speciale handvaten. Gekleed in de kleuren van "de Maas" (rood broekje, wit shirt) en met rood zwemvest en petje, kiezen we het ruime sop. Na een kwartier roeien zien we pas onze begeleider in de nog aanwezige mist opdoemen. We worden begroet met het strijken van de vlag en dan beginnen we onze moeizame vijf en een half uur durende tocht. Het water is redelijk rustig en we zijn vol goede moed. Jammer wel, dat ik bakboord moet roeien en dat de slidings te kort zijn, maar ach, na een uurtje roeien vinden we een korte pauze wel verdiend en worden we door het kleine volgbootje gefourageerd: de gekookte eieren smaken heerlijk met het zout uit de zee. Als we weer verder gaan blijkt, dat we zover afgedreven zijn, dat het niet meer verantwoord is om nog een keer te stoppen. Dus: doorroeien! Het tempo van de slag (21 halen per minuut) is goed volgbaar, doch echt gelijk roeien was onmogelijk: de ene keer maak je een luchthaal, de andere keer verdwijnt je hele paal in een golf; soms waren de boegen een hele haal voor of achter op de slagen. Toch maakten we nog 5½ knoop over de bodem. Ongeveer halverwege zien we in de verte een paar grote supertankers naderen. De "Gelderland" geeft een signaal (lang, kort, kort) voor "moeilijk transport" en de tanker wijkt met een grote boog. Dit herhaalt zich nog enige malen. Gelukkig, want we weten allemaal dat de acht van "de Hoop" op een hekgolf brak. Langzaam maar zeker. begint het steeds meer te waaien uit het noorden, tegen de stroom in: de golven worden hoger en hoger. Nog even probeert de stuurpik of er boven de jager te roeien valt, maar ons gevloek en het feit, dat hij zelf half onder water verdvrijnt, dwingen hem om in de luwte van hetschip te blijven.
 

Plotseling verschijnt van achter uit de boot een zwarte rookpluim. Is er toch stiekum een motor aan boord? Een der accu's is verbrand en we varen nu verder zonder intercom en de pompen op halve kracht. Eigenlijk roeien we constant met onze knieen in het zoute water. Het is en rare gewaarwording al die gerimpelde, opgeloste voeten en benen na afloop. Het lijken wel sponzen. Aan boord van de "Gelderland" begint men kennelijk het dalende moreel te merken. We worden nu door luidsprekers toegesproken en er wordt Zuid-Amerikaanse muziek opgezet. De bemanning doet zijn werk (piepers jassen) buiten aan bakboord en schreeuwt ons af en toe wat toe: Dit helpt, zeker nadat om ongeveer half vijf de commendant van de "Gelderland" ons aankondigt, dat over een uur Dover in de nabijheid zal zijn. Door de mist zal echter tot het laatste moment geen land in zicht zijn. Tegen vijven is het tempo opgelopen naar 26 slagen. Kennelijk voelen we, dat we er bijna zijn. Bovendien dwingt de hoge golfslag ons korte slagen in hoog tempo te maken. Vijf minuten later begint men op de “Gelderland” voorbereidingen te treffen voor het pavoiseren. Zelfs de grootste pessimist gelooft nu dat we het halen. Als we dan eindelijk, hoog boven ons, de donkere contouren van de pieren van Dover zien -de krijtrotsen blijven onzichtbaar - denken we dat we er zijn. Nu komt echter het ergste, meest demoraliserende stuk van de hele tocht. Je denkt dat je er bent, maar het lijkt wel of we nog uren achter elkaar de roeibeweging moeten maken. Er vaart een loodsboot uit, die ons beveelt op een veerpont te wachten. Wij laten even lopen, maar drijven nu zo ver af, dat we weer minuten lang terug moeten roeien.. De stuurpik laat nu eindelijk zijn gezag gelden en schreeuwt dat we "Godverdomme" moeten "doorroeien" .Eenmaal de haven binnen, verzinnen die rot Engelsen de grap om ons helemaal naar het andere einde van de haven te laten roeien (zeker twee km) Vervolgens proberen ze uit of wij nog een touwladder van 10 meter hoog op kunnen. Zo erg is dat niet eens, want het heerlijkste is eigenlijk om te kunnen staan of te lopen. Als het maar voorlopig geen roeien is. Snel worden we in een busje naar ons moederschip vervoerd. Aldaar worden we als goden ontvangen en kunnen we de soppende restant en van ons lichaam weer bij elkaar rapen onder een warme douche en de boel weer aan elkaar lijmen met veel spijs en nog meer drank. Uiteraard moeten er nog wat toespraken worden aangehoord. In de cantine worden we nog aan de bemanning getoond, die ons een taart aanbiedt . Eenmaal aan de wal na strenge pascontrole worden we door de plaatselijke jachtclub ontvangen in een echte ouderwetse Engelse societeit met leren stoelen en houten lambrisering, keurig zoals het hoort (en alleen mannen natuurlijk). Zij maken ons erelid, maar er wordt wel gefluisterd, dat Oxford al in 1885 de overtocht heeft gehaald in vier en een half uur. De volgende dag bieden de Franse spoorwegen ons de terugtocht aan met een voortreffelijk diner aan boord van de veerpont. Het is opvallend, dat de Fransen veel enthousiaster zijn dan de Engelsen: grote stukken in de krant , hele pagina ‘s vol foto’s in de “Voix du Nord" en de "Nord-Littoral”. Wel schijnen we op de BBC televisie geweest te zijn. In de Nederlandse pers verschijnt ook hier en daar een kolommetje, een verschijnsel dat we gewend zijn: als een Amsterdamse ploeg het niet haalt, krijgt die toch meer aandacht dan de Rotterdamse ploeg die het wel haalt! Rest mij nog me af te vragen of dit een sportieve prestatie is of een enorme stunt. Ik hou het op een goeie stunt, die ik niet graag nog eens doe. De lichamelijke inspanning is toch wel een pittige tegenvaller, maar het blijft toch een leuke herinnering aan een gebeurtenis, die ik niet graag had willen missen. Thuisgekomen bel ik nog even mijn ouders om te vertellen, dat ik de vorige dag even naar Engeland heb geroeid….

 

Telegraaf oct 1970.

Instagram