Voor het gebruik van Zeilwherries van, of in bruikleen bij, de KR&ZV Het Spaarne gelden onderstaande regels:
- Voor het zelfstandig varen in een zeilwherry van het Spaarne dienen leden van het Spaarne in bezit te zijn van de Zeilwherryproef ZW-2.
- Z3 cursisten kunnen worden gecoacht door Spaarne leden die in het bezit zijn van de ZW-2 proef.
- De beginnende ZW-2 cursist heeft minimaal zeilniveau CW02, plus de nodige praktijk zeilervaring ( bij voorkeur in kleinere open boten). Een roeiniveau > S2 is een pré maar niet noodzakelijk. De cursist heeft ook relevante stuurervaring (zoals de Spaarne roeiproef St2).
- Nadat de betreffende instructeur(s) na een aantal lessen tot de conclusie kom(t)(en) dat de cursist ZW-2-vaardig is, wordt de cursist aangemeld bij de proevencommissie.
- Er is een proevencommissie bestaande uit 3 leden. De leden van de proevencommissie varen met de cursist en beslissen gezamenlijk over toekenning van de ZW-2 proef.
- Normaliter kan worden gevaren tot en met windkracht 4 Bft. Bij uitzondering kan een ervaren bemanning bij wedstrijden/evenementen van de Vereniging Het Zeilend Scheehout of van het Comité voor Wherrywedstrijden, varen tot en met windkracht 5 Bft.
- Tijdens instructie zal een reddingsvest worden gedragen. Verder zal een reddingsvest worden gedragen door bemanningen met weinig ervaring vanaf windkracht 3 Bft. Vanaf windkracht 4Bft zal altijd een reddingsvest worden gedragen.
- De normale bemanning bestaat uit 2 tot 4 personen, waarvan minimaal één lid in bezit is van de ZW-2 proef.
Bij het afnemen van de ZW-2 proef wordt gelet op:
- Kennis omtrent gebruik van, en wat dient er aan boord te zijn,
- Roeiroer of zeilroer, drainplug, welk tuig moet worden gebruikt.
- Roeien:
- Roeien met vaste banken en open dollen.
- Bij het commando “Laat lopen” het uitnemen van de riemen uit de dollen. (in plaats van het werken met slippende riemen). Dit ter voorkoming dat de scheehouten dollen afbreken.
- Het op de juiste wijze uitzetten, en het binnenboord nemen, van de riemen.
- Zeilen:
- Het op- en aftuigen, waar, hoe.
- Het afvaren en aankomen (altijd roeiend).
- Door de wind gaan bij opkruisen (gaat meestal niet en moet vrijwel altijd geholpen worden door te assisteren met een riem, dan wel door een gijp te maken).
- De gijptechniek (let op, bij een verkeerd uitgevoerde gijp gaat de boot gemakkelijk om!)
- Het sturen (als stuurman) respectievelijk het zeilvoeren (als 2e man)
- Het blijk geven goed te kunnen anticiperen op wat komen gaat en het varen/zeilen met voordewindse en met ruimewindse koers.
- De keuze wanneer roeien beter is dan zeilen.